Wanneer de politie iemand voor een winkeldiefstal of inbraak of iets oppakt, nemen ze de persoon mee naar het bureau. Je bent dan verdachte en wordt voorgeleid voor de hulpofficier van justitie. Eerst moet men alle zakken leeg maken en wordt de persoon gefouilleerd om te controleren of hij niest heeft achter gehouden heeft. De hulpofficier vraagt of men weet waarvoor hij is opgepakt. De agenten vertellen wat er is gebeurd en waarom ze tot aanhouding zijn overgegaan. Alles wordt op papier gezet. Daarna moet de persoon soms in een arrestantencel gaan zitten. De agenten of de rechercheur halen hem op om te verhoren. Zij vertellen nog een keer waarvoor je bent opgepakt bent en vragen de verdachten dan te vertellen wat er allemaal is gebeurt. Van het verhoor maakt de rechercheur een verhaal en dat mag ondertekent worden. Dat wordt een verklaring genoemd. Rechercheurs gaan ook praten met zoveel mogelijk mensen die iets gezien hebben. Hun verhaal heet een getuigenverklaring. Als het nodig is, gaan de rechercheurs op de plaats waar het is gebeurt op zoek naar bewijzen. Dat kunnen vingerafdrukken zijn of andere sporen, zoals voetafdrukken, een stukje stof of een mes. De politiemensen die de verdachte meenamen naar het bureau, hebben ook alles op papier gezet. Dat heet een proces-verbaal. Als alles is onderzocht en op papier is gezet, is het werk van de politie eigenlijk afgelopen. Het hele dossier, dat zijn alle verklaringen en bewijzen, gaat dan naar de officier van justitie. Die bekijkt alle stukken en eist een bepaalde straf, bijvoorbeeld een boete of een gevangenis straf. Daarna wordt tijdens de rechtszaak door de rechter bepaald wat de straf echt wordt.